De ondernemende burger

Door Dave van Ooijen

Onlangs werd het boek ‘De ondernemende burger’ bij ProDemos in het Huis voor de Democratie en Rechtstaat in Den Haag overhandigd aan minister Plasterk van Binnenlandse Zaken. In het zeer inspirerende boek beschrijven de journalisten Marcel Ham en Jelle van der Meer het rondje dat ze op initiatief en met steun van het ministerie van Binnenlandse Zaken maakten langs een groot aantal burgerinitiatieven in het land. Ze stapten daarbij in een warm bad van optimisme, gemeenschapszin en ondernemersgeest, zoals ze zeggen. Een twaalftal robuuste voorbeelden, van Groningen tot Noord-Brabant, passeren in het boek de revue. Buurtbewoners die onbetaald een buurthuis runnen, ondernemende dorpen die de rol van de gemeente overnemen, inwoners die een zwembad overnemen of bewoners die een zorgcoöperatie beginnen en wijkondernemingen die zich richten op het runnen van een complete wijk. In totaal komen zes type burgerinitiatieven uitvoerig aan de orde. Ze worden gekarakteriseerd op herkomst, leiderschap, democratie, insluiting, onafhankelijkheid en bottum-up gehalte.

Derde weg tussen overheid en markt

Met name rond zorg, welzijn en activering schieten tal van burgerinitiatieven als paddenstoelen uit de grond. De initiatieven laveren tussen de markt met haar wetten van winst en groei en de overheid met haar wetten van gelijkheid en verantwoording. De markt kan een aantal zaken beter, zeggen beide auteurs, maar de publieke zaak is volgens hen bij de markt toch niet in goede handen. En de overheid dan? Die wordt volgens hen teveel beheerst door een ‘ambtenarencultuur’ waarbij het zich houden aan procedures en regels belangrijker is dan de inhoud. Maar zijn de burgerinitiatieven die in het boek aan de orde komen dan nog wel een alternatief voor overheid en markt? Na hun rondgang komen de auteurs tot de conclusie dat al die mooie burgerinitiatieven niet echt een derde weg of ideaal alternatief voor staat en overheid vormen. Velen moeten door middel van overheidssubsidie overeind worden gehouden. Van een zelfstandig verdienmodel blijkt in veel gevallen (nog) geen sprake te zijn. De meeste moeten, zeker als het gaat om het overnemen van publieke taken, nog steeds aan eisen van de lokale overheid voldoen. Slechts twee voorbeelden in het boek, de zorgcoöperatie in Voorschoten en het Bruishuis in Arnhem, hebben helemaal geen overheidssteun – niet gevraagd ook.

Coöperatie laverend tussen in- en uitsluiting

Volgens Ham en Van der Meer winnen vooral coöperaties snel aan populariteit. Coöperaties zijn bedrijven van burgers waarbij de burgers niet alleen de doelgroep maar tegelijkertijd eigenaar zijn. Een coöperatie mag winst maken waarbij de leden van de coöperatie bepalen wat daarmee gebeurt. De coöperatie is de afgelopen jaren uitermate populair geworden, mede door de aandacht die het in 2012 door de Verenigde Naties georganiseerde Jaar van de Coöperatie heeft gegenereerd. Ze leveren een belangrijke bijdrage aan het terugwinnen van het gevoel van ‘eigenaarschap’ bij burgers. De coöperatie heeft echter ook een aantal nadelen. In plaats van dat zij een ‘neiging hebben tot uitsluiting’, zoals Ham en Van der Meer schrijven, is een coöperatie als juridische vorm opgericht om zich puur te richten op het vertegenwoordigen van de belangen van de leden. Per definitie is een coöperatie, althans wat betreft het lidmaatschap, gericht op uitsluiting. Dat wil niet zeggen dat ‘publieke’ voorzieningen als zwembaden, buurthuizen en bibliotheken niet kunnen openstaan voor buitenstaanders. Coöperaties zouden vandaag de dag daarom net zo goed kunnen functioneren als vroeger woningbouwverenigingen. Zolang het publiek belang en de mogelijkheid om lid te worden van een coöperatie maar niet onmogelijk wordt gemaakt.

De nieuwe romantiek van een samenleving in verandering

Het intrigerende aan het initiatief van beide journalisten is dat zij met een open houding het land zijn ingetrokken en zich voortdurend verwonderen om er achter te komen wat de beweegredenen van de burgers zijn die de initiatieven van de grond trekken. Wie zijn degenen die een burgerinitiatief van de grond tillen en als vrijwilliger aan de slag gaan? Wat willen ze en voor wie? Wat is hun motivatie, wat presteren ze en hoe komen ze aan geld? En hoe onafhankelijk zijn ze van de overheid? Het boek geeft daarop antwoord in een belangwekkende zoektocht naar de woelige wereld van lokale initiatieven die nog lang niet is uitgewoed, zoals sinds kort ook de oprichting van wooncoöperaties in tal van gemeenten laat zien. Het bevat verschillende interessante verhalen en achtergronden over evenzoveel initiatiefnemers die de lezer inzicht en verdieping geven. Ondernemende burgers van vergelijkbare initiatieven in het land, naar schatting bestaan er inmiddels enkele duizenden, zullen zich zonder meer in de verhalen herkennen. Anderen zullen er inspiratie uit putten om zelf ook een burgerinitiatief van de grond te tillen. Ze zijn de expressie van wat ik de nieuwe romantiek van een samenleving in verandering zou willen noemen.

Over de samenhang tussen groot- en kleinschaligheid

Hoewel de beschreven voorbeelden door de terugtredende overheid veel bewoners in het land zullen inspireren, is het de vraag of deze zich zullen ontwikkelen tot duurzame vormen van samenredzaamheid en solidariteit. Een voorbeeld dat in het boek niet aan de orde komt, maar dat ik een prachtig voorbeeld vind, is de zorgcoöperatie Hoogeloon. Deze zorgcoöperatie die op dezelfde manier begonnen is als de in het boek beschreven zorgcoöperatie in Voorschoten, heeft zich inmiddels ontwikkeld en een stevige positie verworven als intermediair tussen een grote (regionale) zorgaanbieder en de inwoners in het dorp. Naast zorg aan huis en het aanbieden van maaltijden voor ouderen in een buurthuis, heeft het ook met een woningbouwvereniging ook zorgvilla’s gebouwd. De zorg die de grote regionale zorgaanbieder door haar omvang niet meer kan leveren, zorg op maat, wordt nu door de zorgcoöperatie gedaan. De zorgcoöperatie, waarbij een klein betaalde staf samen met vrijwilligers de dagelijkse zorg voor hun rekening nemen, wordt vervolgens uit de reguliere budgetten van de zorgaanbieder vergoed. In het Brabantse Hoogeloon zijn grootschaligheid en kleinschaligheid in een nieuwe verhouding tot elkaar komen te staan.

Burger en gemeente: zoekende in een veranderende wereld

Dat een groot aantal initiatieven van ondernemende burgers op dit moment nog een moeizame re-latie met de gemeente heeft, is niet verwonderlijk. Beide partijen zijn zoekende in een veranderende wereld. De verzorgingsstaat die zich na de Tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld, is in transitie. De globalisering en individualisering van de afgelopen decennia heeft samen met de banken- en kredietcrisis en de kostenexplosie in zorg en welzijn een vliegwiel van transformaties in gang gezet. Transformaties die niet zozeer leiden tot afschaffing van de verzorgingsstaat, maar eerder leidt tot aanpassing van de verzorgingsstaat waarin de burger weer centraal staat. Een verbeterde versie van de verzorgingstaat met verschillende hybride vormen van samenwerking tussen semi-publieke marktpartijen, overheden en burgers. De veranderende samenleving zal in mijn ogen eerder een mix zijn van de verzorgingsstaat, de participatiesamenleving, de doe-democratie en de civic economy.

Government-denken en governance-denken

Van lokale overheden zal nog de grootste verandering worden gevraagd. Van oudsher ingericht als een Weberiaanse bureaucratie om in opdracht van gemeenteraden en volgens vaste procedures en protocollen publieke taken voor haar rekening te nemen (een sterk governmentalistische rol) zal de gemeente zich meer en meer moeten ontwikkelen tot een netwerkorganisatie. Een netwerkoverheid die in steeds wisselende platforms en fora met maatschappelijke organisaties, sociale ondernemers, marktpartijen en ondernemender burgers gezamenlijk de lokale samenleving aan het vormgegeven is. De veranderende rol vraagt bij de gemeente om bestuurders, een gemeenteraad en ambtenaren die kaas hebben gegeten van netwerksturing. Naast government-denken (om de meer bedrijfsmatige diensten te kunnen leveren) zal governance-denken en cocreatie een steeds belangrijkere rol bij gemeenten moeten gaan innemen. Zolang binnen gemeenten deze manier van ‘omdenken’ nog geen rol van betekenis speelt, zullen ondernemende burgers nog op heel wat woelige jaren kunnen rekenen.

Aanbevelingen voor gemeenten

Hoewel Ham en Van der Meer aangeven dat het doel van hun rondgang langs de burgerinitiatieven niet was om met beleidsadviezen thuis te komen, hebben ze aan het eind van het boek toch nog twee heel belangrijke suggesties voor gemeenten. Ten eerste: wees royaal met maatschappelijk vastgoed. Ze verwijzen daarbij naar hoe sportverenigingen door gemeenten gefaciliteerd worden met een infrastructuur van sportvelden, gymzalen, sporthallen en zwembaden. Deze betalen vanwege hun maatschappelijke betekenis vaak een huur ver onder de kostprijs. Burgerinitiatieven zouden op een vergelijkbare manier benaderd moeten worden, zeggen beide auteurs. Deze suggestie sluit aan bij mijn eerdere pleidooi aan gemeenten om het subsidiebeleid af te schaffen en de publieke bekostiging van maatschappelijk initiatief meer centraal te stellen. De tweede suggestie die beide auteurs doen is dat gemeenten ook royaal dienen te zijn met informatie die bij hen aanwezig is over budgetten, kosten en prijzen. Dat helpt ondernemende burgers bij het bedenken of ze een publieke taak goedkoper of beter kunnen uitvoeren. De terughoudende opstelling van gemeenten op dit terrein moet worden losgelaten.

Bestel

Marcel Ham en Jelle van der Meer,, De ondernemende burger. De woelige wereld van lokale initiatieven, door uitgave van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, Movisie, 2015.