De stad van de toekomst

Door Wim Vierling

De resultaten van de ontwerpstudie ‘De stad van de toekomst’ zijn onlangs gepresenteerd in een tweetalige publicatie. In 2018 werkten tien multidisciplinaire teams aan visies voor de vijf testlocaties van 1 × 1 km in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Eindhoven. Met de vrijheid om uitdagende vergezichten van de stad van de toekomst te verbeelden, gingen de ontwerpers aan de slag. Zij kregen de vraag mee hoe zij de bouwopgaven in een steeds verdergaande verdichting van de stad kunnen koppelen aan energietransitie, innovaties op gebied van vervoer, circulaire economie en andere systeem‐ en netwerkinnovaties.

Ook al kijken de ontwerpers in de toekomst, ze blijven concreet door abstracte begrippen als energie- of mobiliteitstransitie te vertalen naar het niveau van een wijk, straat of gebouw. Ook de betrokken gemeenten legden zo hun wensen neer, waardoor uiteindelijk de belangrijkste thema’s in de ontwerpvoorstellen de opgaven van nu zijn, zoals sociale cohesie, verkeerscongestie, hittestress en klimaatadaptatie. En de teams waren stellig over dat wat op de vierkante kilometer moet worden ontworpen en gepland, op een andere schaal (regionaal of nationaal) moet worden opgelost. In de analyse van de plannen staat de terechte opmerking over de gemiste kans om marktpartijen een inbreng te geven in de ontwerpvisies. Net zoals ook de tekst over de meerwaarde van ontwerpend onderzoek, met als voornaamste conclusie: ‘durf te dromen’.

De interviews met de uiteenlopende betrokken partijen – onderzoekers (TU Delft, Vereniging Deltametropool), architecten (BNA), projectontwikkelaars (NEPROM), beleidsmakers (ministeries van BZK en IenW), projectleider (NOVI) – geven verdere verdieping aan het ontwerpend onderzoek. Zo vindt Natalie Burgers (hoofd programma Stad, BZK) het opvallend dat in alle studies de switch wordt gemaakt van monofunctionele naar multifunctionele gebouwen en ruimten, het thema inclusieve stad door verschillende ontwerpteams is opgepakt en uitgewerkt, de introductie van meerdere maaivelden en de sterke behoefte aan flexibiliteit. Mark Frequin (IenW) vindt opvallend vaak het woord ‘integraal’ in de ontwerpvoorstellen en waarschuwt dat ‘we wel moeten opletten dat we niet alles met alles verbinden, want dat leidt tot stilstand’. Jan Fokkema (NEPROM) waardeert het om los van de waan van de dag ontwerpend onderzoek te doen en de tijd te nemen om opgaven scherper te krijgen. Hij vraagt zich af wat de toekomstbeelden betekenen voor de keuzes die we voor de komende jaren moeten maken.

Ook de bijdragen van de masterstudenten en onderzoekers (TU Delft en PBL) en de ‘kronieken’ die de opbrengst van de masterclasses in beeld brengen, geven verder stof tot nadenken en inspiratie. De redactie hoopt terecht dat de verkende richtingen en mogelijkheden van de toekomstige stad voldoende aanknopingspunten bieden om ‘bestuurlijk door te pakken en om de toekomst naar ons toe te halen in plaats van deze af te wachten’. Daar valt nog het nodige te winnen. Onder politici en beleidsmakers heerst de nodige koudwatervrees door de complexe en onzekere context en de vraag naar nieuwe en aangepaste regelgeving (die stuurt op doelen en niet langer op de wijze waarop deze bereikt moeten worden). Tot slot een compliment aan het rijke en gevarieerde beeldmateriaal dat echt een toegevoegde informatie waarde geeft aan de tekst. De publicatie verdient wat mij betreft nu al een nominatie voor de best verzorgde boeken van 2019.

Bestel