Nota Stedelijke Vernieuwing en Herstructurering (1997)

De term stedelijke vernieuwing wordt in 1997 in het rijksbeleid geïntroduceerd in de Nota Stedelijke Vernieuwing en Herstructurering. Aanleiding is een onderzoek naar de ontwikkeling van de kosten van de stadsvernieuwing en de herstructurering van vooral vroeg-naoorlogse wijken. De nota kan worden gezien als de invulling van de fysieke pijler van het Grotestedenbeleid (dat op dat moment al een aantal jaar op weg was). Het kabinet geeft in de nota zijn visie op de fysieke maatregelen die nodig worden geacht om de stedelijke problemen aan te pakken.

Differentiatie

Herstructurering is daarbij een bijzondere vorm van stedelijke vernieuwing, gericht op het vergroten van de differentiatie van woon- en werkmilieus en realiseren van een ongedeelde stad. Herstructurering behelst meer dan de aanpassing van woningen en directe woonomgeving. Ook infrastructuur, de aanwezigheid van bedrijfsontwikkeling, groenvoorzieningen en overige voorzieningen in een wijk komen aan de orde. De woonbestemming en vaak ook de stedenbouwkundige hoofdstructuur van buurten en wijken veranderen echter niet. In tegenstelling tot de stadsvernieuwingsgebieden gaat het in de naoorlogse wijken minder om bouwtechnische achterstand, maar meer om bestaande of verwachte problemen met de functionele of markttechnische kwaliteit of reeds bestaande problemen met de woonomgeving en de bewonerssamenstelling. Het beleid is in tegenstelling tot de perioden hiervoor preventief te noemen.

Investeringsbudget Stedelijke vernieuwing

Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) ontstaat parallel aan het Grotestedenbeleid, maar al snel worden deze twee verwante beleidstrajecten in elkaar geschoven. Het ISV is een doeluitkering, waarin subsidieregelingen van verschillende ministeries zijn gebundeld. De gemeenten ontvangen daardoor één integrale doeluitkering in plaats van aparte bijdragen. Dit maakt een samenhangend beleid mogelijk. Het GSB kent drie brede doeluitkeringen (BDU’s): fysiek, sociaal en economie. Het ISV betreft de fysieke BDU en is gericht op het verbeteren van de fysieke (en sociale) leefomgeving en het binden van de midden- en hogere inkomens aan de stad.

Met het ISV verstrekt de Rijksoverheid aan gemeenten elke vijf jaar een budget ter stimulering en ondersteuning van de stedelijke vernieuwing. De looptijd van het ISV is vijftien jaar en verdeeld over drie perioden: 2000-2004 (ISV1), 2005-2009 (ISV2) en 2010-2014 (ISV3). In totaal gaat het om 1,8 miljard euro voor de periode 2000-2004. Een groot deel daarvan is voortzetting van bestaande budgetten. Voor ISV2 (periode 2005-2009) is een budget beschikbaar van 1,5 miljard euro. En voor de laatste periode 2010-2014 is ongeveer 800 miljoen euro beschikbaar.

Trigger money

Het is niet de bedoeling dat gemeenten de investeringen volledig zelf financieren. Zij worden geacht zich te concentreren op een initiërende en regisserende rol. Hierbij moeten de publieke bijdragen een multipliereffect teweegbrengen, leidend tot private investeringen van vastgoedbeleggers, woningcorporaties, bedrijven en eigenaar-bewoners. ISV is dus ‘trigger money’, waarbij volgens de Nota Stedelijke vernieuwing een multiplier van 1 staat tot 10 geldt: elke ISV-euro moet tien euro’s van anderen losmaken.