Organische wijkaanpak

De aandacht voor het werken aan leefbare wijken vermindert vanaf 2012 door de economische crisis, de beëindiging van langlopend wijkenbeleid en de ingrijpende beleidswijzigingen in de volkshuisvesting en het sociaal domein. De rollen en mogelijkheden van partijen veranderen ingrijpend. Vertrouwde oplossingen liggen daardoor minder voor de hand dan voorheen. Het mengen van wijken (zie kader ‘De gemengde wijk’) is daar een voorbeeld van. Tegelijkertijd zijn er minder middelen beschikbaar. Investeren in de leefbaarheid van wijken blijft nodig. Maar de zoektocht naar nieuwe wegen om tot vernieuwing van de stad te komen, komt moeilijk van de grond.

Verkokering en territoriumdrift

De snelle opeenvolging van beleids- en stelselveranderingen werkt terugtrekgedrag, verkokering en fragmentatie in de hand. Gemeenten worstelen met bezuinigingen en reorganisaties vanwege de crisis en de decentralisaties in het sociaal domein. Ze richten zich vooral op sociaaleconomische en psychische ondersteuning van huishoudens, de aanpak van problemen achter-de-voordeur en het stimuleren van eigen kracht en bottom-up-initiatieven. Bij woningcorporaties verslapt de aandacht voor de wijk, als gevolg van de inperking van hun taken door de herziening van de Woningwet (2015). Ook andere wijkpartners, zoals zorgorganisaties, vertonen terugtrekgedrag. Samenwerking in wijkteams komt moeizaam op gang. Vasco Lub van LSA bewoners (2018) spreekt van ‘territoriumdrift’ wanneer gemeentelijke diensten, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en bewonersgroepen zich primair op hun eigen belang en handelingsperspectief richten. Deze tunnelvisie van partijen gaat ten koste van de samenwerking op wijkniveau.

Hoge verwachtingen van eigen kracht

Met het wegvallen van de rijksgestuurde wijkaanpak en een veranderde rolverdeling start een zoektocht hoe de vernieuwing van wijk en stad opnieuw kan worden vormgegeven. De essays Stedelijke vernieuwing op uitnodiging (2014) en Steden van waarde (2015) van Platform31, in samenwerking met bestuurders en professionals, stellen dat door het wegvallen van oude structuren en geldstromen er ruimte ontstaat voor eigen initiatief, actief burgerschap en sociaal ondernemerschap.

Men zoekt naar manieren om private middelen te benutten voor de openbare ruimte, voorzieningen en andere publieke doelen. Initiatieven van onderop moeten, opgestuwd door beleidsmantra’s als de participatiesamenleving en het stimuleren van ‘eigen kracht’, zorgen voor een nieuwe voedingsbodem voor stedelijke vernieuwing. Met ‘uitnodigingsplanologie’ kunnen gemeenten de randvoorwaarden scheppen voor zelfsturing en nieuwe verhoudingen tussen burgers, overheden en marktpartijen.

De vertaalslag van conceptuele ideevorming naar concrete, gebiedsgerichte maatregelen blijkt weerbarstig. Zo blijkt het uitlokken van investeringen in publieke doelen vanuit andere partijen dan de overheid ingewikkeld. En zelforganisatie vergt veel tijd, energie en betrokkenheid. De grote afhankelijkheid van de inzet van individuen maakt deze initiatieven kwetsbaar. Het beroep op burgerkracht vraagt om meer inlevings- en anticiperend vermogen van overheden, maar gerichte ondersteuning van sociale professionals is daarbij cruciaal. Anders worden bewoners overvraagd. Het is aan gemeenten om samenhang aan te brengen tussen verschillende perspectieven en belangen.

Experimenteren en vernieuwen

Gemeenten zitten niet stil in deze periode. Dat blijkt uit de publicatie Aan de slag in kwetsbare wijken: Staalkaart van aanpakken en initiatieven voor vitale wijken (2017). Hierin beschrijft Platform31 meer dan 20 projecten en interventies waarmee partijen werken aan leefbare wijken. Partijen zijn wel volop ‘zoekende’: traditionele werkwijzen worden afgewisseld met vernieuwende, meer experimentele aanpakken. De meeste initiatieven zijn vanuit een sectoraal perspectief ontwikkeld. Fysieke interventies zijn schaars. Wat de onderzochte cases gemeen hebben, is dat ze inspelen op de veranderde realiteit. Ze zijn kleinschalig van opzet, met fors minder overheidsmiddelen, veelal dichtbij en waar mogelijk in samenspraak met de inwoner georganiseerd.

Naar een inclusieve wijk

De roep om gemengde woonmilieus en sociale menging (zie het kader hieronder) verstomt na de afbouw van het Grotestedenbeleid (vanaf 2012). Ingegeven door de transformaties en decentralisaties in het sociaal domein, is het werken aan gemengde wijken ingeruild voor het ideaal van de ‘inclusieve wijk’. Het beleidsdiscours van de inclusieve wijk komt tegemoet aan de toegenomen instroom van ‘kwetsbare mensen’ in wijken met betaalbare huurwoningen. Het gaat dan om zorgdoelgroepen, zoals uitstromende cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang, maar ook om ouderen die langer thuis wonen en kampen met toenemende gebreken, zoals dementie. Ook statushouders, arbeidsmigranten, ex-gedetineerden, mensen met een verslavings- of schuldenverleden en spoedzoekers, bijvoorbeeld mensen die vanwege echtscheiding een woning nodig hebben, worden tot deze groep gerekend.

Wat de inclusieve wijk in de praktijk betekent, en hoe deze kan worden gerealiseerd, laat zich nog lastig concretiseren. Partijen vinden elkaar op de positieve lading van het begrip; op stedelijk niveau wordt het veelal verbonden met het beleidsideaal van de ‘ongedeelde stad’ – zonder dat deze begrippen worden vertaald in beleidsmaatregelen of interventies. In de praktijk betekent de aandacht voor inclusieve wijken een sterke nadruk op individuele zorg, zeker in de eerste jaren na de transitie in 2015. Gaandeweg groeit in het zorgdomein wel de aandacht voor de sociale omgeving waarin cliënten verkeren. Toch gaat de verschuiving van beleidsaandacht naar het individuele niveau (‘achter de voordeur’) ten koste van de aandacht van gemeenten, corporaties en instellingen voor de leefbaarheid en het leefklimaat in het publieke domein. Veel minder dan voorheen, houden beleid en praktijk zich in deze periode bezig met het functioneren van de wijk als systeem.