Stadsvernieuwing (1970-1995)

De aandacht voor de bewonersbehoeften was nog bijzonder schaars. Begin jaren zeventig ontstaat een omslag in denken. Er ontstaat kritiek op het ‘moderne bouwen’ dat te weinig oog heeft voor de kenmerken van de bestaande stad. Als reactie op de kaalslagperiode waarin bewoners weinig hadden in te brengen en letterlijk plaats moesten maken, komen de bewoners ineens centraal te staan. Het stadsvernieuwingsconcept wordt geboren. Wonen, kleinschaligheid en een zo gering mogelijke verstoring van de bestaande sociale en stedenbouwkundige structuur krijgen weer prioriteit boven de economische functie en bereikbaarheid van de stad. Het beleid verschuift zo van sloop en reconstructie naar het ‘Bouwen voor de buurt’. Leidende begrippen hierin zijn vernieuwing, keuzevrijheid, maatschappelijke ontplooiing, basisdemocratie en gelijke kansen. Het voornaamste doel voor de overheid is het aanpakken van de grote kwaliteitsachterstand in de verkrotte vooroorlogse wijken. De fysieke aanpak plaatst men daarbij in een sociale context. Met renovatie en nieuwbouw wordt aangesloten op de aanwezige bebouwing, sociale structuren en zittende bewoners.

Door dit alles wordt het beleidsterrein volkshuisvesting de dominante pijler van het stedelijke ontwikkelingsbeleid. Ruimtelijke ordenaars en de stedenbouwkundige doelstellingen moeten een stapje terug doen.

stadsvernieuwing