Inkomensgrenzen

Mismatch inkomensgrens en sociale doelgroep

Momenteel ligt er een voorstel in de Tweede Kamer om de inkomensgrenzen de differentiëren naar huishoudtype. Vooralsnog is die wijziging beoogd voor 1 januari 2021. Voor 2020 geldt nog de huidige systematiek.

De inkomensgrens om voor een sociale huurwoning (met een huurprijs tot de liberalisatiegrens van 737,14 euro in 2020) in aanmerking te komen bedraagt 39.055 in 2020. Huishoudens die meer verdienen zijn primair aangewezen op woningen in het midden- of hogere segment. Sinds 2016 hebben corporaties tijdelijk tot 2021 tien procent extra ruimte om deze huishoudens tot een jaarinkomen van 43.574 euro te huisvesten in de sociale woningvoorraad.

De huidige inkomensgrens van de sociale huursector sluit niet aan bij de huishoudens die een beroep moeten doen op de sociale woningvoorraad, zo blijkt uit een onderzoek uitgevoerd in 2018 door Platform31. De uniforme inkomensgrens van 39.055 euro (prijspeil 2020) zorgt ervoor dat er huishoudens zijn die tot de sociale doelgroep behoren, maar wel een geliberaliseerde huur kunnen betalen én dat er tegelijkertijd huishoudens zijn die geen geliberaliseerde huur (>737,14 euro) kunnen betalen, maar daar wel primair op zijn aangewezen.

Hoe dat kan? De kosten voor levensonderhoud verschillen per type huishouden. Een eenpersoonshuishouden is minder geld kwijt aan levensonderhoud dan een stel of een gezin. Er zijn 122.800 huishoudens die niet tot de sociale doelgroep behoren, maar te weinig financiële ruimte hebben voor een geliberaliseerde huur. Het gaat om stellen en gezinnen (klein en groot).

Woningcorporaties kregen sinds 2016 extra ruimte om huishoudens tot een inkomen van 43.574 euro te huisvesten in de sociale woningvoorraad. Dat betekent dat er nog steeds gezinnen zijn die geen geliberaliseerde huur kunnen betalen, die daarop wel zijn aangewezen. Kleine gezinnen kunnen pas vanaf 45.000 euro een huur boven de liberalisatiegrens betalen en grote gezinnen kunnen dat pas vanaf een jaarinkomen vanaf 56.000 euro. Voor hen is theoretisch het probleem niet opgelost.

Waar wonen de huishoudens die geen huur van 737,14 euro kunnen betalen en wel zijn aangewezen op geliberaliseerde huurwoningen? Van de 122.800 huishoudens woont een groot deel in koopwoningen en sociale huurwoningen. Koopwoningen lijken echter steeds minder vaak een mogelijkheid. In het noordelijke deel van de Randstad, de Veluwe, het Rivierengebied en in Oost-Brabant zijn weinig passende koopwoningen wanneer zij geen of weinig eigen vermogen meenemen. Na verhuizing komen zij steeds vaker terecht in huurwoningen met een huurprijs boven de de liberalisatiegrens711 (7% totaal en 25% na verhuizing), die zij gezien hun bestedingsruimte eigenlijk niet kunnen betalen. Deze koers is onwenselijk.

De tijdelijke extra ruimte in de sociale woningvoorraad lijkt deze koers niet te stoppen. De lage middeninkomens weten de woningcorporaties onvoldoende te vinden. Om de negatieve koers een halt toe te roepen en het stelsel doeltreffender te maken, adviseren wij een differentiatie van de inkomensgrens naar type huishouden, zodat alle huishoudens die geen huur boven de liberalisatiegrens kunnen betalen, terecht kunnen in de sociale woningvoorraad.

In het onderzoek Ruimte voor lage middeninkomens stellen we op basis van deze bevindingen twee samenhangende beleidsaanbevelingen voor.

  1. Maak onderscheid in de inkomensgrens van de sociale huursector per huishoudenstype, zodanig dat huishoudens die een advieshuur hebben lager dan de liberalisatiegrens tot de sociale doelgroep gaan behoren. Hierdoor valt het huisvesten van deze groepen automatisch onder de ‘kerntaak’ van corporaties. Houd de inkomensdifferentiatie wel eenvoudig, zodat de uitlegbaarheid voor woningzoekenden helder is en de regeldruk voor corporaties niet verhoogt. Dit kan bijvoorbeeld door onderscheid te maken tussen één- en meerpersoonshuishoudens.
  2. Deze aanbeveling heeft als voorwaarde dat aanbeveling 1, een differentiatie van de inkomensgrenzen, wordt toegepast. Behoud de huidige ruimte die corporaties hebben om hun sociale woningvoorraad ook in te kunnen zetten voor andere huishoudens dan de sociale doelgroep. Indien de inkomensgrenzen gedifferentieerd worden (=aanbeveling 1), lijkt de ruimte van 10 procent daarvoor voldoende (en dus niet de 20 procent van nu). Dus verleng de extra tien procent niet, maar biedt ruimte via een differentiatie van de inkomensgrens.
DSC 0765