- kennisvanstadenregio
- Kennisdossiers
- Kennisdossier Woningmarkt
- Kennisdossier Lokaal woonwagenbeleid
- Veelgestelde vragen: woonwagenbeleid
- Vraag en antwoord woonwagenbeleid
Inhoud kennisdossier
Verdieping
Dit dossier is mogelijk gemaakt door G40, werkgroep Woningmarkt.
Vraag en antwoord woonwagenbeleid
Mensenrechtelijk kader
Inhoudsopgave kennisdossier
Vraag 2a: Met welke grond- en mensenrechtelijke uitgangspunten en overwegingen moeten gemeenten rekening bij het te voeren woonwagen- en standplaatsenbeleid?
Bij het te voeren woonwagenbeleid en bij de huisvesting van woonwagenbewoners moeten gemeenten rekening houden met onder meer de volgende grond- en mensenrechten:
- het recht op adequate huisvesting
- het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
- het recht op gelijke behandeling
Het recht op adequate huisvesting
In meerdere verdragen die door Nederland geratificeerd zijn, is het recht op huisvesting opgenomen. Dit houdt in dat de overheid een inspanningsverplichting heeft om voor iedereen te voorzien in adequate huisvesting. Dat betekent veilige, passende en betaalbare huisvesting waarbij ook rekening gehouden wordt met de culturele identiteit (cultural adequacy) van de woningzoekenden en dat dakloosheid wordt voorkomen. In de Grondwet is dit recht als volgt geformuleerd: “Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid.” Dit gaat over zowel het aantal woningen, de kwaliteit, de veiligheid als de betaalbaarheid daarvan. Het grondrecht geeft geen recht op een woonruimte, maar het beleid moet erop gericht zijn dat er slechts in noodgevallen een situatie van onvoldoende aantal wooneenheden bestaat. Daarbij is bewust gekozen om de nadere uitwerking over te laten aan wetgevende en besturende organen.
Het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven en het EVRM
Het mensenrechtelijk kader voor het woonwagenbeleid wordt voor een belangrijk deel gevormd door het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Het EVRM is een Europees verdrag waarin mensen- en burgerrechten voor alle inwoners van de verdragsluitende staten zijn geregeld. De Nederlandse overheid – zowel nationaal als lokaal – is hieraan gebonden. Het recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven en het recht op een eigen huis (artikel 8 EVRM) is voor het standplaatsenbeleid bijzonder relevant. In artikel 8 van het EVRM is vastgelegd dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Het recht op gelijke behandeling (gelijke gevallen, gelijk behandelen)
Op basis van het recht op gelijke behandeling (het gelijkheidsbeginsel) is zowel directe als indirecte discriminatie verboden (artikel 1 van de Grondwet en AWGB). In het kader van woonwagenbewoners is directe discriminatie op grond van ras of etnische afstamming de belangrijkste. Deze vorm van discriminatie komt voor wanneer iemand “op grond van ras of etnische afstamming ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld”. Indirecte discriminatie komt voor wanneer een “ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een bepaald ras of een bepaalde etnische afstamming in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt”. Het College voor de Rechten van de Mens en de Europese Commissie voor Sociale Rechten (ECSR) heeft hierover (niet-bindende) oordelen gedaan die relevant zijn voor het beleid. De ECSR pleit op basis van het Europese Sociale Handvest voor een andere behandeling voor woonwagenfamilies en een maatwerkaanpak gericht op het verbeteren van hun woonomstandigheden (ECSR 21 maart 2012, nr. 62/2010 (International Federation of Human Rights (FIDH) t. België), par. 141).
Ongelijke gevallen, ongelijk behandelen (het materiële gelijkheidsbeginsel)
We merken dat er nog altijd veel onduidelijkheid en verwarring is over de praktische vertaling van het allesomvattende principe dat ten grondslag ligt aan het ‘nieuwe’ woonwagenbeleid. Wat betekent het om ‘ongelijke gevallen ongelijk te behandelen’, zoals de mensenrechten en het beleidskader voorschrijven? In welke opzichten moeten woonwagenbewoners een bijzondere behandeling krijgen en in welke opzichten juist niet?
Gelijke behandeling vraagt ook aandacht voor belangrijke verschillen tussen mensen. De woonbehoefte van woonwagenbewoners is bijzonder en verbonden aan hun identiteit en cultuur, daarom moeten er bijzondere aandacht zijn voor hun woonbehoefte. Het gaat om een zeer specifieke doelgroep waar extra aandacht voor nodig is, maar er wordt ook uitgelicht dat gemeenten en woningcorporaties woonwagenbewoners niet anders (willen) behandelen dan anderen.
Deel deze pagina