Evaluatie PBL/CBS regionale bevolkings- en huishoudensprognose

Deze publicatie bevat een analyse van enerzijds de trefzekerheid en anderzijds de stabiliteit wat betreft de voorspelde bevolkingsgroei van de reeks van regionale bevolkingsprognoses van het PBL en het CBS.

Trefzekerheid van de regionale prognose

Voor de analyse van de trefzekerheid van de regionale prognose is voor vijf edities de voorspelde bevolkingsgroei tussen het startjaar van de betreffende editie en 2015, vergeleken met de inmiddels waargenomen bevolkingsgroei in het betreffende tijdvak. Het blijkt dat de absolute bevolkingsgroei beter kan worden voorspeld dan de relatieve bevolkingsgroei. Dat komt doordat toevalsfluctuaties hier een minder grote rol spelen. Het correct voorspellen van de bevolkingsgroei voor kleinere gemeenten (met minder dan 100 duizend inwoners) blijkt moeilijker dan voor grote gemeenten.

Stabiliteit van de regionale prognose

Ten aanzien van de stabiliteit van de prognose (op de korte en lange termijn) blijkt dat bijstellingen in de nationale bevolkingsprognose van het CBS vrij sterk doorwerken in de regionale bevolkingsprognose van het PBL en het CBS, hoewel dit niet voor alle regio’s geldt. Verder blijkt dat ontwikkelingen in het recente verleden vrij sterk doorwerken in de (update van de) prognose. Dit komt doordat bij elke prognose bepaalde veronderstellingen zijn aangepast op basis van recente ontwikkelingen. Daarnaast kan het actuele beleid doorwerken in de prognose, met name via de veronderstellingen over de toekomstige woningbouw.

Hoe sterk wordt de bevolkingskrimp?

In hoeverre wordt verwacht dat de krimp op de middellange termijn doorgaat? Met uitzondering van editie 2005 voor Parkstad Limburg, vertoont het verwachte inwonertal in 2025 volgens de diverse edities van de regionale prognose een grote stabiliteit.

Vooral de verwachte krimp tot 2040 is voor de krimpregio’s van groot belang, mede gezien het criterium voor toekenning van rijkssteun. De verschillende edities van de regionale prognose zijn vrij stabiel zijn in het verwachte inwonertal. De conclusie voor deze drie krimpregio’s luidt dat verdere krimp in de toekomst vrij zeker lijkt (ofwel ‘robuust’ is), maar de mate van krimp beduidend minder zeker is. Met name voor de wat kleinere krimpregio’s kan een verschil met enkele duizenden inwoners in 2040 tussen verschillende edities van de prognose al snel een verschil in relatieve bevolkingskrimp van rond 5 procentpunten betekenen.Dit betekent dat bij kleine regio’s relatief kleine fluctuaties in opeenvolgende prognoses toch tot een fors lijkende afwijking in regionale percentages bevolkingskrimp kunnen leiden. Het is daarom zin-
voller om niet naar exacte percentages te kijken, maar de robuustheid van de verschillende prognoses te beoordelen op de richting die zij aangeven. Wat dat betreft zijn de edities van de regionale prognose consistent in hun verwachting van structurele bevolkingskrimp.

Lees de Evaluatie PBL/CBS regionale bevolkings- en huishoudensprognose (pdf)